zaterdag 7 juni 2014

45. Gerard Reve & Antoine Bodar

Ik ben nu enige maanden bezig met het plaatsen van voorpublicaties uit mijn memoires in wording. Ik begon (wat mijn homoseksualiteit betreft) met blogbericht 28: Homojeugd, gevolgd door 32: Mijn eerste vriendje37: Rampenzomer 1967 en 40: Benno Premsela, een nieuwe vader. We zijn nu aanbeland aan het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig. De tijden van de zogenaamde 'seksuele revolutie'. Voor de homo/lesbische beweging was dat een uiterst belangrijke doorbraak naar emancipatie. Die ontwikkeling heb ik beschreven in mijn proefschrift "Homoseksualiteit in Nederland; studie van een emancipatiebeweging", Amsterdam, 1982. In mijn memoires maak ik daar dankbaar gebruik van. Ik vermeld dat maar even want voor je het weet, word je beschuldigd van (het mijns inziens niet bestaande) 'zelfplagiaat'. De onderstaande aanduidingen (blz.) verwijzen naar mijn proefschrift.

Ook in mijn persoonlijk leven waren dat wilde tijden. Als net uitgekomen homo had ik behoefte om mijn eigen seksuele identiteit te verkennen en te ontwikkelen. Voor een schrijver van memoires raak ik hier een gevoelig punt. In hoeverre kan mijn openhartigheid de persoonlijke levenssfeer van anderen schaden? In hoeverre is het belangrijk voor de beschrijving van mijn verdere levensloop te vermelden wie het met wie gedaan heeft? Vooralsnog ben ik geneigd daar terughoudend in te zijn. In het kader van mijn memoires vind ik het belangrijker om te beschrijven welke mensen mij beïnvloed hebben dan op te sommen welke bedden ik gedeeld heb. Het leuke van voorpublicaties per blog is dat ik de lezers kan vragen of zij het met mij eens zijn. Onderbouwde overwegingen ontvang ik graag middels robtielman46@gmail.com.


UTRECHT & AMSTERDAM 1968-1970

Gesteund door het voorbeeld van Benno Premsela werd ik zo snel mogelijk lid van het COC-bestuur van de afdeling Utrecht. Daar werd ik contactpersoon met de Utrechtse officier van justitie mr. Overbeek. Hij was landelijk bekend geworden door de Baarnse moordzaak (1960-1963). Rijkeluiszoontjes hadden op gruwelijke wijze een jongen van eenvoudige komaf vermoord. Overbeek vermoedde dat verdrongen homoseksualiteit daarbij een rol had gespeeld. Hij vond het daarom belangrijk dat er een opvang kwam voor jonge homo's onder de 21 jaar. Die konden door het COC niet worden opgevangen omdat artikel 248-bis dat strafbaar stelde. Mij leek het beter om die opvang niet vanuit het COC op te zetten vanwege de vooroordelen over ouderen die jongeren zouden verleiden. Omdat ik inmiddels voorzitter was geworden van de Utrechtse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit (USWH) leek mij het beter om van daaruit een initiatief te nemen tot oprichting van een jongerengroep. Overbeek leek dat een goed idee en hij zou dat gedogen. Daaruit is uiteindelijk PANN ontstaan dat nog altijd bestaat en een belangrijke rol speelt bij het uit de kast komen van homo/lesbische jongeren.

Overbeek wilde ook met het Utrechtse COC afspraken maken om het anti-homogeweld tegen te gaan. Dat vond toen vooral plaats op het in de binnenstad gelegen Janskerkhof en was moeilijk te bestrijden omdat de meeste slachtoffers geen aangifte dorsten te doen aangezien zij heel vaak een dubbelleven leidden. Afgesproken werd om te trachten een veiligere ontmoetingsplaats te bevorderen in het park rond de Sterrenwacht. Bij de Utrechtse politie en COC werden contactpersonen aangewezen die ervoor zorgden dat aangiften van anti-homogeweld vertrouwelijk werden doorgegeven. De oud-voorzitter van COC-Utrecht Jacques Drabbe heeft daarbij een verdienstelijke rol gespeeld. Door deze bestuurservaringen werd ik mij bewust van het grote belang van zelforganisatie, van sleutelfiguren en van bondgenoten voor de homo/lesbische emancipatiebeweging.

Vanuit de USWH en de andere studentenwerkgroepen in de meeste universiteitssteden werd op 30 maart 1968 de Federatie Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit (FSWH) opgericht. In de spanning tussen enerzijds assimilatie en anderzijds segregatie koos de FSWH voor integratie door confrontatie. De homo/lesbische minderheid moest zich niet verbergen of afzonderen maar door openlijk uit te komen voor homoseksualiteit de maatschappelijke onderdrukking tegengaan. Dat betekende ook dat het COC minder een schuilkelder en meer een maatschappijveranderende beweging moest worden. 

Daartoe werd mede door mij Nieuw Lila opgericht dat in 1969 de brochure "Afscheid van een moederbinding" publiceerde (blz.182). Wij wilden dat de homo/lesbische beweging "geen aandacht meer heeft voor het praten over ontstaanstheorieën, en wel voor de maatschappelijke oorzaken van de onderdrukking van homoseksuele gevoelens" (blz.216). Niet homoseksualiteit is een probleem maar de maatschappelijke veroordeling ervan. Zelf maakte ik in die tijd graag een vergelijking met de negentiende-eeuwse onderdrukking van linkshandigheid in het onderwijs (blz.29).

De opkomst van deze homo/lesbische studentenbeweging bewijst de historische wetmatigheid dat "juist de groep die er het gunstigst voorstaat, het eerst in opstand komt" (blz.214). De Nederlandse homobeweging kwam op in een homovijandige en verzuilde omgeving en kreeg door de zelforganisatie te maken met een paradox: "de sociale structuur van de verzuiling heeft mede de middelen verschaft waarmee het COC als gesprekspartner in geestelijke gezondheid en maatschappelijke dienstverlening is aanvaard" (blz.214). Het homo/lesbische 'zuiltje' kon makkelijker in de Nederlandse verzuiling worden ingepast dan de verbrokkelde homo/lesbische groepjes in veel onverzuilde andere landen. 

En er was nog een paradox: die van de "vrijheidsbevorderende weerstanden" (blz.212). "Het anti-homoseksuele deel van de bevolking houdt de emancipatiebeweging wakker" (blz.219). Het is net als met opvoeden. Kinderen vrij laten, maakt ze niet vrij. Zij worden juist vrij door ze te leren omgaan met vrijheidsbevorderende regels. Sterker nog: het letterlijke bestaan van Nederland is door de strijd tegen het water een voorbeeld van vrijheidsbevorderende weerstand. Ik heb dat voor buitenlanders uitgelegd met behulp van het Amerikaanse misverstand rond de dijkvinger van Hans Brinker.

Dankzij zelforganisatie, sleutelfiguren en bondgenoten was de Nederlandse homo/lesbische emancipatiebeweging er in geslaagd om de afschaffing van het discriminerende artikel 248-bis op de politieke agenda te krijgen. Het was van strategisch belang dat niet het COC maar de homo/lesbische jongeren zelf op 21 januari 1969 de eerste homodemonstratie in Nederland organiseerden op het Binnenhof in Den Haag (blz.177). Omdat de christelijke partijen inmiddels geen meerderheid meer hadden in de Tweede en Eerste Kamer lukte het om het 'chantage-artikel' op 12 mei 1971 afgeschaft te krijgen na zestig jaar onnoemelijk veel leed veroorzaakt te hebben waaraan ik zelf ternauwernood was ontsnapt in de rampenzomer van 1967 ...

In de beginjaren van mijn homoseksuele loopbaan voelde ik mij vooral tot oudere, 'mannelijke' mannen aangetrokken. Vooral de strijdbare, openlijk homoseksuele schrijver Gerard Reve maakte een grote indruk op mij. Het Ezelproces (1966-1968) wegens vermeende godslastering (blz.221-223) speelde juist in de tijd dat ik mij van mijn eigen homoseksualiteit bewust werd. Zoals Bert Boelaars terecht uiteenzette in de Humanist (2006, 5, blz.12-17) zit er onder Reve's geflirt met het katholicisme een humanistische ondertoon in zijn werk en dat sprak mij aan. Omdat ik in die tijd nog geen rijbewijs, laat staan een auto had, wilde ik mij niet naar het toen voor mij zonder overnachting onbereikbare Friese Greonterp (speek uit Kreunterp) begeven. Een ontmoeting op neutraal terrein leek mij te verkiezen omdat ik (Reve's werk kennende) de regie van het treffen graag in eigen hand hield. Dankzij het informele netwerk van homostudenten had ik Antoine Bodar leren kennen die zich in een homoseksueel actieve periode bevond. Hij kende Reve en kon dankzij hem in 1970 diens voormalige woning aan de Plantage Kerklaan in Amsterdam betrekken. En zo ontmoette ik Reve tijdens het inwijdingsfeest van de woning waarvoor ik door Antoine was uitgenodigd.

Ik had mij Reve veel groter voorgesteld. Hij had niets van de uitstraling die ik in Benno Premsela zo bewonderde. Het leek wel alsof hij zich door mij geïntimideerd voelde. Toen ik januari 1971 lid werd van het hoofdbestuur van het COC zegde hij zijn lidmaatschap op omdat het COC door "communisten" zou zijn overgenomen. Het was kortom voor mij een afknapper. Ik trof in mijn ogen geen strijdbare maar een bangige man.

Mijn zoektocht naar sterke mannen ging verder. In bars, disco's en sociëteiten kwam ik ze niet tegen. Met mijn geheelonthoudende en niet-rokende achtergrond voelde ik mij in die naar bier stinkende rookholen ook niet thuis. Op spannende seksfeestjes in de patiowoning van Kuno en Han in Weesp vond ik interessantere mannen maar die bleken allemaal al een vaste relatie te hebben. In mijn autoloze tijdperk 'miste' ik regelmatig de laatste trein van Amsterdam naar Utrecht en bleef daar bij vrienden(paren) logeren. Zij leerden mij veel: van open homorelaties, homogeschiedenis, mode, woninginrichting tot koken aan toe. Ik was in die jaren meer in riante Amsterdamse woningen dan in mijn eigen piepkleine studentenkamertje aan de Ina Boudier-Bakkerlaan in Utrecht. Tot ik de voor homo's in die tijd nog nauwelijks bestaande contactadvertenties ontdekte. Daarover een volgende keer meer!



En die volgende keer is blogbericht 47: Leerzaam avontuur.
Naschrift: Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.


Medelid van Nieuw Lila, Rijkjan Sikkel, zou "de geheime zoon van Gerard Reve" zijn: luister naar het gesprek met hem door de VPRO.


Een volger die mij goed kent schrijft: "Ik denk ook niet dat je al je bedpartners moet vermelden. dan wordt het wel een hele dikke biografie ;-) Zonder gekheid, ik denk dat je daarmee de rest onderuit haalt, het wordt dan meer een soort Privé. Ik vind het overigens erg leuk om zo stap voor stap een stukje van je bio te lezen. Ga door!"
Een Reviaan schrijft: "Kreunterp, die kende ik nog niet. Het is wederom niet onopgemerkt gebleven, zeg ik dan maar. 
Wat leuk ook hoe je Bodar opvoert 'die zich in een homoseksueel actieve periode bevond'. En laatst de burgemeester van Hilversum, die nog een mooie veeg uit de pan meekreeg. Kijk, dat is smullen voor de lezertjes. Ik kijk uit naar volgende afleveringen!"
Vaste lezer Menno Nicolai schrijft: "Ja, ik deel je gevoel dat terughoudendheid bij het beschrijven van je erotische escapades de voorkeur verdient, althans voor wat betreft het noemen van namen. De heren die je destijds wist te verleiden konden in redelijkheid niet verwachten dat je 40 jaar later een bekende persoonlijkheid zou zijn en al helemaal niet dat je een boek zou schrijven over (onder veel meer) je wilde jaren. Dat neemt overigens niet weg dat ook kortdurende relaties invloed gehad kunnen hebben op je denken en doen en dan is vermelding daarvan in een autobiografie wel degelijk van belang. Het noemen van namen lijkt me echter ook in zo'n geval niet gewenst."
Een vaste lezer uit Amsterdam die in juni 2014 bij zijn vriend in Boston verblijft en met hem naar de Gay Parade is gegaan : "Ik heb genoten van je column, zoals altijd. Ik had mijn " coming out" in 1974 ongeveer, ik moest daar gister aan denken toen ik die hele parade voorbij zag komen met jonge homo's en me realiseerde dat ik nu bij de oudere generatie hoor. Er is zoveel vooruitgang geboekt! Maar de geschiedenis van wat er aan voor af ging is voor mij heel interessant, want daar weet ik nauwelijks iets van af.
Wat de onthullingen uit jouw wilde jaren betreft; ach, ik hou wel van een paar flinke roddels :-). In mijn jonge jaren heb ik veel Reve gelezen en ik moest er vaak waanzinnig om lachen, maar ik heb hem nooit een voorbeeld gevonden voor homo-emancipatie, daar was die man veel te verknipt voor. Antoine Bodar? Dat is toch die zalvende katholieke priester?...raar, die man lijkt een hele homo onvriendelijke manier van denken te hebben."