zaterdag 10 mei 2014

41. Piet Thoenes, van Dachau tot Utopia

Over mijn (on)godsdienstig verleden in Hilversum plaatste ik een blogbericht op 22 februari 2014. Hoe ik op de katholieke universiteit in Nijmegen ben terechtgekomen, legde ik uit in blogbericht 27: "Dachautje spelen". En over mijn heftige aanvaring met het katholicisme aldaar schreef ik blogbericht 35: Twee katholieke kandidaatsexamens. Waarom ik naar Utrecht verhuisde, beschreef ik in blogbericht 37: Rampenzomer 1967. Dat had veeleer te maken met de nabijheid van mijn moeder in Hilversum dan met de Utrechtse sociologie-opleiding. Wel werd ik dankzij de Rijksuniversiteit Utrecht gered door een begripvolle studentendecaan. Hieronder ga ik verder met een voorpublicatie uit mijn memoires in wording.



UTRECHT 1968 

Hoewel ik niet geloof in goddelijke voorzienigheid was het een zeer gelukkig toeval dat de socioloog Piet Thoenes in 1968 hoogleraar werd in Utrecht. Ik studeerde daar toen net. Het was mij al bekend dat hij een oud-communist was die in Dachau had gezeten. De kampervaringen van mijn vader en de toestand rond het “Dachautje spelen” in Nijmegen hadden mij nieuwsgierig gemaakt naar zijn verwerking van de Tweede Wereldoorlog.

Piet Thoenes was aanvankelijk terughoudend om er over te vertellen maar tijdens onze reizen naar Oost-Europa in het kader van een UNESCO onderwijsonderzoek sliepen wij regelmatig op één kamer. Zo ontdekte ik dat hij 's nachts vaak wakker lag en geleidelijk kwamen de verhalen los. Die leken in veel opzichten op die van Primo Levi in zijn boek "Is dit een mens" dat ik later las.

Als jonge homo wist ik niets van homoseksualiteit in de Duitse kampen. Eind jaren zestig kreeg ik pas te horen over de vervolging van homo's die als dragers van de roze driehoeken tot het uitschot in de kampen behoorden en vrijwel niet overleefden. Van Piet Thoenes hoorde ik voor het eerst hoe de anti-homopolitiek van de nazi's nauw samenhing met (homo)seksueel misbruik in de mannenkampen. Net zoals dat nu gebeurt in het Rusland van Poetin.

Toch was Thoenes niet homovijandig, integendeel. Hij was degene die mij aanraadde om niet te promoveren op de taalstrijd in Vlaanderen
maar op de geschiedenis van de homoseksualiteit in Nederland omdat de kennisachterstand daarover veel groter was. Ik had hem openhartig verteld over mijn activiteiten in de homobeweging en dat was geen enkel beletsel om mij aan te stellen als zijn student-assistent.

Dat assistentschap was een uitstekende toegang tot mijn latere universitaire loopbaan. Zo was ik nauw betrokken bij het schrijven van zijn oratie over Utopia en zijn onderzoek naar de rol van de Europese sociologie in opdracht van de Raad van Europa. Maar het meest dankbaar ben ik voor zijn voorstel om mijn afstudeeronderzoek te doen naar de aansluiting van het Humanistisch Opleidings Instituut (HOI) op de werkvelden van humanistische raadslieden. Daardoor leerde ik in korte tijd veel sleutelfiguren kennen in de humanistische beweging, onder wie Jaap van Praag. Dat werd het snelle begin van een lange loopbaan in de humanistische beweging.

Piet Thoenes was in staat om zijn afschuwelijke kampervaringen om te zetten in een geloof in de maakbaarheid van de maatschappij. Zo wist hij samen met anderen rond 1970 het Sociologisch Instituut om te vormen van een allegaartje van uiteenlopende stokpaarden tot een samenwerking rond de toekomst van de welvaartsstaat. Er was één vakgebied dat we daarin niet konden onderbrengen: de sociologie van de islam. Prompt kwam de oliecrisis van 1971 met een boycot van Nederland door islamitische olielanden waardoor plotseling de toekomst van de Nederlandse welvaartsstaat een stuk minder rooskleurig werd.

Zo kreeg Piet Thoenes meer teleurstellingen te verwerken. Ik herinner mij hoe hij eind jaren zestig  vaak zijn werkkamer binnenkwam terwijl hij melodieën neuriede uit De nieuwe wereld van Dvořák. Ook nodigde hij mij uit om te komen wonen in een soort commune in zijn landgoed Swaenevecht in Oud-Zuilen. In die dagen was het persoonlijke immers politiek. Ik weigerde beleefd omdat ik als jonge homo toch liever werk en privéleven wat gescheiden hield. En tot zijn grote verdriet moesten de linkse studenten weinig van de 'afvallige' oud-communistische hoogleraar hebben. Ikzelf knapte als zoon van een ongeschoold arbeider ook af op die zelfverklaarde linkse studenten toen één van hen, het generaalszoontje Pieter Broertjes, mij als arbeiders onderdrukkende directeur in een radicale studentenvideo wilde laten optreden.

Ik mocht Piet Thoenes opvolgen als docent aan het Humanistisch Opleidingsinstituut (HOI) en als voorzitter van het Humanistisch Archief, het huidige Humanistisch Historisch Centrum. Hij is voor mij de brug geweest tussen het onverwerkt oorlogsverleden van mijn vader en het streven naar een menswaardiger bestaan.
 



Een oud-collega van Piet Thoenes en mij schreef: "Wat een mooi en ontroerend stuk over Piet Thoenes. En ook over jouw verleden las ik dingen die ik nog niet wist. Dank voor deze tekst."

Herman Noordegraaf schreef mij: "Op de Nieuwsbrief van het Humanistisch Archief vond ik je blog op Piet Thoenes. Graag attendeer ik je op het lemma dat ik over hem schreef voor het Biografisch Woordenboek van Nederland en dat nu te vinden is op: www.biografischportaal.nl.
Ik heb voor het schrijven van het lemma uiteraard de familie geraadpleegd en onder meer inzage gekregen in een autobiografisch stuk over zijn tijd in Dachau dat Piet schreef voor zijn kinderen. Op 1 juli 1995 ontmoette ik Piet Thoenes voor het laatst en wel bij de 65-jarige verjaardag van Bert Laeyendecker. De laatste foto van Piet is er een waar Piet en ik in de tuin van L. zitten, in Bunnik op een mooie zomerdag. We waren wat levensbeschouwelijke achtergrond betreft verschillend, maar vonden elkaar in maatschappijkritische inzichten."

Zie voor het vervolg van mijn humanistisch verleden blogbericht 46: Jaap van Praag, grondlegger van de humanistische beweging. 
Naschrift: Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.