zaterdag 22 februari 2014

30. (On)godsdienstig verleden

Zoals ik op 28 december 2013 in blogbericht  26. Blogpauze heb aangekondigd, ben ik van plan de komende maanden regelmatig delen te plaatsen uit mijn memoires, die ik nu aan het schrijven ben. Dat doe ik langs drie hoofdlijnen: homoseksualiteit, humanisme en (openbaar) onderwijs.

Op 7 december 2013 begon ik met blogbericht 23. Onderwijsverleden. Op 8 februari 2014 werd dit gevolgd door blogbericht 28. Homojeugd. Nu begin ik met de oorsprong van mijn humanistisch verleden aan de hand van twee hoofdstukjes.


HILVERSUM ZOMER 1950 

Mijn tweede herinnering betreft de laan met hoge oude eikenbomen waar ik opgroeide, de Graaf Florislaan in Hilversum, vlakbij het beroemde gele raadhuis van Dudok. Mijn ouders woonden in een negentiende-eeuws herenhuis waar mijn grootouders van vaderszijde een kosthuis voor enkele vermogende oudere dames uitbaatten. Mijn sociaaldemocratische, ongodsdienstige grootouders waren in de crisisjaren dertig vanuit het armoedige Oost-Groningen naar het rijke Gooi getrokken in de hoop op een menswaardiger bestaan.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hun jongste zoon, mijn latere vader, op zestienjarige leeftijd opgepakt en via kamp Amersfoort naar een Duits werkkamp in Westfalen gevoerd. Mijn vader was daar gewond geraakt door een Engels bombardement en keerde in Hilversum terug als een achttienjarige die nauwelijks kon lopen door een been dat bijna was afgezet. Daar ontmoette mijn vader in diezelfde Graaf Florislaan het buurmeisje dat zijn vrouw en mijn moeder zou worden. Zij was met haar ouders aan het begin van de oorlog weggevlucht uit het door de Duitsers gebombardeerde Den Helder waar haar vader hoofdredacteur van een katholiek dagblad was. Omdat zij er Joods uitzag, kon zij de hele oorlog nauwelijks de deur uit.

De bevrijding gaf haar als twintigjarige niet alleen bewegingsruimte maar ook een aantrekkelijke achttienjarige buurjongen die overliep van hormonen na zijn kamptijd. Zij werden verliefd op elkaar en van het een kwam het ander. Haar zwangerschap kwam aan als een bominslag bij haar zwaar katholieke vader. Van abortus kon geen sprake zijn, er moest getrouwd worden, maar de verwekker was een socialistische heiden in een rolstoel!

Het ‘moetje’ (ik dus) moest katholiek opgevoed worden maar mocht als levend blijk van zoveel zedeloosheid niet het Roomse grootouderlijk huis aan de overzijde van de laan betreden. Grootmoeder was meer vergevingsgezind dan haar man: “Wat kan het kind er aan doen?” En dus kwam ik regelmatig in het geheim op verboden gebied als mijn Roomse grootvader niet thuis was. Maar op een keer kwam hij onverwacht thuis, trof mij daar aan en schreeuwde vol woede: “Wat moet dat hier?” Ik herinner me die (in mijn kinderlijke ogen) grote, levensbedreigende man nog als de dag van gisteren. Ik kreeg het gevoel geen levensrecht te hebben, volstrekt ongewenst te zijn. Grote paniek maakte zich van iedereen meester en ik werd als een verwerpelijk ding het huis uit gewerkt. 

Ik heb mijn grootvader nooit meer teruggezien want hij overleed later aan kanker. Dat was een half jaar nadat zijn door hem verstoten lesbische dochter zelfmoord had gepleegd op de hei bij Bussum. “God straft onmiddellijk” zeiden mijn heidense grootouders schamper. Ik kon mij later geen almachtige god voorstellen die mensen in kampen liet opsluiten en kinderen ongewenst ter wereld liet komen.

HILVERSUM WINTER 1962 

Mijn puberteit werd een opeenstapeling van verdrongen gevoelens in de loopgravenoorlog tussen atheïsten en katholieken. Zelfs naar de VARA-radiopraatjes van humanisten als Jaap van Praag moest ik in het geheim luisteren want mijn vader en zijn ouders waren socialisten van de platste soort die niets van "dat geouwehoer" moesten hebben.

De stem van Jaap van Praag had een rustgevende invloed op mij. Hij was een baken van redelijkheid in een zee van voortdurend hoog oplopende (on)godsdienstige hatelijkheden. Zijn standpunt dat mensen het recht hebben om zelf hun bestaan zin en vorm te geven zolang zij anderen niet schaden, sprak mij zeer aan omdat ik in een heel anders denkende omgeving leefde. Er werd voortdurend aan mij getrokken om partij te kiezen in deze kleinschalige koude oorlog. Het heeft mij wel geleerd om conflicten op diplomatieke wijze op te lossen en daar heb ik later veel aan gehad. Maar ik wens niemand zo'n jeugd toe.   



Zie voor het vervolg blogbericht 41: Piet Thoenes, van Dachau tot Utopia.


Mijn memoires "Humanisme als zelfbeschikking, levensherinneringen van een homohumanist" zijn november 2016 uitgegeven bij de Papieren Tijger Breda.